Het Goede, het Slechte en het Geroddel:
De Invloed van Situatie, Sociale Waardeoriëntatie en Macht
op Roddelmotivatie en Roddelgedrag
A.S. (Emile) Jeuken
Masterthese
Arbeids- & Organisatiepsychologie
dr. B. (Bianca) Beersma
dr. F.S. (Femke) ten Velden
Studentnummer: 5800587
E-mail: [emailprotected]
23 juli 2012
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 1
Abstract
Mensen gaan onder andere met conflicten om door met anderen, die buiten het conflict staan,
te roddelen over hun tegenpartij. Ze doen dit vanuit verschillende motieven. In dit onderzoek
staan twee motieven om te roddelen centraal: roddelen om de groep te beschermen en
roddelen voor eigen gewin. Naast motivatie wordt er ook naar gedrag gekeken. Een
experiment in de vorm van een onderhandelingssimulatie laat zien dat roddelmotivatie het
product is van persoon en situatie en dat macht de invloed van de persoon verhoogt en de
invloed van de situatie verlaagt. Macht verhoogt bij zowel prosociale - als bij prozelf mensen
de motivatie om groepsbeschermend te roddelen. Bij prozelf mensen verhoogt macht de
motivatie om te roddelen voor eigen gewin en bij prosociale mensen verlaagt macht de
motivatie om te roddelen voor eigen gewin. Laag machtige mensen zijn in een situatie met
een competitieve tegenpartij meer gemotiveerd om te roddelen vanuit beide motieven dan in
een situatie met een coöperatieve tegenpartij. Wat betreft roddelgedrag blijkt dat de motivatie
om te roddelen zowel de kans dat mensen roddelen als de kans dat mensen op een negatieve
toon roddelen verhoogt. Macht verhoogt zowel de kans dat mensen roddelen als de kans dat
zij dit op een negatieve toon doen. In een situatie met een competitieve tegenpartij is niet
alleen de kans dat mensen roddelen, maar ook de kans dat zij dit op een negatieve toon doen
groter dan in een situatie met een coöperatieve tegenpartij. Tot slot worden in deze paper
theoretische implicaties en suggesties voor vervolgonderzoek besproken.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 2
Inhoudsopgave
Abstract ...................................................................................................................................... 1
Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 2
Het Goede, het Slechte en het Geroddel..................................................................................... 4
Roddelgedrag en Roddelmotieven.......................................................................................... 6
Informatie Verzamelen en Valideren, Sociaal Vermaak en Emoties Ventileren................ 7
Negatieve Invloed ............................................................................................................... 8
Groepsbescherming............................................................................................................. 8
Situationele Normen en Roddelmotieven............................................................................. 10
Conflict en Onderhandelen ............................................................................................... 11
Sociale Waardeoriëntatie en Roddelmotieven...................................................................... 12
Macht en Roddelmotieven.................................................................................................... 14
Macht en Moraliteit........................................................................................................... 15
De Toenadering/Inhibitie Theorie van Macht................................................................... 15
Macht, Situatie en Individuele Verschillen .......................................................................... 16
Laag Machtige Mensen, Situationele Normen en Roddelmotieven ..................................... 18
Hoog Machtige Mensen, Sociale Waardeoriëntatie en Roddelmotieven ............................. 18
Roddelgedrag, Situatie en Macht.......................................................................................... 20
Onderzoeksopzet .................................................................................................................. 22
Methode.................................................................................................................................... 23
Deelnemers ........................................................................................................................... 23
Design................................................................................................................................... 24
Materialen............................................................................................................................. 24
Sociale Waardeoriëntatie. ................................................................................................. 24
Priming van Macht............................................................................................................ 25
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 3
Onderhandelingssimulatie................................................................................................. 25
Gedrag van de Tegenpartij................................................................................................ 26
Roddelmotivatie. ............................................................................................................... 27
Roddelgedrag. ................................................................................................................... 27
Procedure .............................................................................................................................. 28
Resultaten ................................................................................................................................. 30
Resultaten Roddelmotivatie.................................................................................................. 30
Uitgesloten van Analyse ................................................................................................... 30
Toetsing............................................................................................................................. 30
Manipulatiecheck .............................................................................................................. 31
Resultaten Groepsbescherming......................................................................................... 32
Resultaten Negatieve Invloed ........................................................................................... 34
Resultaten Roddelgedrag...................................................................................................... 38
Toetsing............................................................................................................................. 38
Discussie................................................................................................................................... 42
Beperkingen.......................................................................................................................... 44
Suggesties voor Vervolgonderzoek ...................................................................................... 46
Terug bij Deelnemer "X"...................................................................................................... 48
Literatuur .................................................................................................................................. 50
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 4
Het Goede, het Slechte en het Geroddel:
De Invloed van Situatie, Sociale Waardeoriëntatie en Macht
op Roddelmotivatie en Roddelgedrag
"De buren zijn totaal niet meewerkend, het maakt ze helemaal niet uit wat wij willen, ze
denken alleen maar aan zichzelf. Het krijgen van een goede overeenkomst is moeilijk. De
buren ogen mij niet zo vriendelijk. Ze zullen er alles aan doen om het zo negatief mogelijk
voor ons te laten uitpakken."
- Deelnemer X
Deze uitspraak is van iemand die in het experiment dat bij dit onderzoek werd
uitgevoerd met zijn zogenaamde buren in conflict is en onderhandelt over onder andere hoe
laat het stil moet zijn in het gemeenschappelijke studentencomplex. De uitspraak wordt
gedaan tegen een andere bewoner van hetzelfde fictieve studentencomplex en is een
voorbeeld van roddelgedrag, oftewel het uitwisselen van evaluatieve informatie over een
afwezige derde (Foster, 2004). In plaats van direct met de tegenpartij te communiceren, doet
deze persoon zijn uitspraak over de tegenpartij tegen een persoon die niet direct bij de
onderhandeling betrokken is. Roddelen is voor deze persoon een manier om met het conflict
om te gaan.
Maar waarom roddelt deze persoon? Probeert deze persoon zijn buren te beschermen
tegen de tegenpartij? Of probeert hij zijn opponent in diskrediet te brengen om negatieve
invloed uit te oefenen voor eigen gewin en er dus zelf beter van te worden? Zowel negatieve
invloed uitoefenen voor eigen gewin als het beschermen van de groep zijn als motieven om te
roddelen geïdentificeerd (Beersma & Van Kleef, in druk). Om deze vragen beter te kunnen
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 5
beantwoorden is het van belang te onderzoeken wat de beide motieven om te roddelen en
roddelgedrag determineert.
Lewin (1951) formuleerde gedrag als een functie van de persoon en de situatie waarin
deze zich bevindt. Een voorbeeld van wat we de invloed van de situatie noemen is het gedrag
van de tegenpartij in een conflict. Gedraagt de tegenpartij zich competitief of coöperatief? De
sociale waardeoriëntatie die iemand heeft is een voorbeeld van een individuele eigenschap
van de persoon. Een sociale waardeoriëntatie is een voorkeur voor uitkomsten in situaties
waarbij iets waardevols verdeeld wordt (Messick & McClintock, 1968). Die voorkeur kan net
zoals het gedrag van mensen in het belang van de groep (prosociaal) zijn of in het eigen
belang (prozelf) zijn; prosociale mensen streven naar goede uitkomsten voor henzelf en
anderen, terwijl prozelf mensen alleen streven naar goede uitkomsten voor henzelf.
Een factor die in relatie staat tot zowel de situatie als sociale waardeoriëntatie is
macht, oftewel de mogelijkheid om anderen te beïnvloeden (Kelley & Thibaut, 1978). Recent
onderzoek wekt sterk de indruk dat macht de invloed van individuele verschillen op gedrag
vergroot en de invloed van de situatie op gedrag verkleint (Chen, Lee-Chai & Bargh, 2001;
Galinsky, Gruenfeld, Magee, Whitson & Liljenquist, 2008; Hecht & LaFrance, 1998). Een
voorbeeld van dit effect is dat hoog machtige mensen zich bij het bedenken van creatieve
productnamen minder laten beïnvloeden door voorbeelden uit hun omgeving dan laag
machtige mensen (Galinsky et al., 2008). Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat in een
onderhandelingscontext de behoefte om een relatie te onderhouden met de tegenpartij voor
hoog machtige mensen sterk afhankelijk is van de eigen sociale waardeoriëntatie (persoon),
terwijl deze behoefte voor laag machtige mensen sterk afhankelijk is van de reputatie van de
tegenpartij (situatie).
Samenvattend is het dus bekend dat gedrag afhankelijk is van zowel de situatie als
individuele verschillen en dat macht de rol van individuele verschillen vergroot en de rol van
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 6
de situatie verkleint. Er is echter nog maar weinig bekend over hoe de situatie, individuele
verschillen en macht in relatie staan tot roddelgedrag en roddelmotieven.
Ik onderzoek daarom de vraag hoe en met welke motieven mensen met verschillende
sociale waardeoriëntaties en verschillende mate van macht roddelen in een
onderhandelingssituatie waarbij de tegenpartij zich competitief of coöperatief gedraagt. Ik
verwacht dat macht de invloed van sociale waardeoriëntatie vergroot terwijl het de invloed
van het gedrag van de tegenpartij op roddelmotivatie en -gedrag juist verkleint.
Roddelgedrag en Roddelmotieven
Bij een roddelsituatie zijn minstens drie partijen betrokken. De persoon die roddelt
wordt de rodellaar genoemd, de persoon tegen wie geroddeld wordt is het roddeldoel en de
persoon over wie geroddeld wordt is het roddelonderwerp (Baumeister, Zhang & Vohs,
2004). In dit onderzoek staat de roddelaar centraal.
Roddelen is een vorm van gedrag waar wat betreft moraliteit nog geen consensus over
bestaat, dus men is er nog niet uit of het goed of slecht is. De geschiedenis heeft laten zien dat
verschillende religies roddelen als iets slechts bestempelden en er zelfs zware sancties
tegenoverstelden (Goodman & Ben-Ze'ev, 1994). Tegenwoordig heeft roddelen nog steeds
een negatief imago (Goodman & Ben-Ze'ev, 1994). Ondanks het negatieve imago zegt de
definitie van roddelen niets over de toon waarop de evaluatie plaatsvindt; de valentie van
evaluatieve informatie die door roddelen wordt uitgewisseld kan zowel positief als negatief
zijn (Baumeister et al., 2004). Een voorbeeld van een positieve roddel is: "Ik vind dat Emile
Jeuken erg leuke humor heeft.". Een voorbeeld van een negatieve roddel is: "Ik vind het echt
belachelijk dat Brad Pitt zijn haar blondeert.".
Zowel volwassen mensen als jonge kinderen roddelen en doen dit vaak (Fine, 1977).
De schattingen lopen uiteen, maar waarschijnlijk bestaat tussen de 65% (Dunbar, Duncan, &
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 7
Mariott, 1997) en de 80 tot 90% (Emler, 1994) van de alledaagse gesprekken uit
roddelgedrag. Hierbij moet echter wel opgemerkt worden dat er bij verschillende schattingen
vaak verschillende definities van roddelen worden gebruikt (Foster, 2004).
Op de vraag waarom mensen roddelen is een verscheidenheid aan antwoorden
geformuleerd. Beersma en Van Kleef (in druk) hebben de verschillende motieven om te
roddelen in kaart gebracht en de Motives to Gossip Questionnaire ontwikkeld. Deze
vragenlijst onderscheidt vijf motieven om te roddelen en meet per motivatie de mate waarin
iemand gemotiveerd is om te roddelen. De vijf motieven zijn: negatieve invloed uitoefenen
voor eigen gewin, groepsbescherming, informatie verzamelen en valideren, sociaal vermaak
en emoties ventileren. Alle roddelmotieven worden in de volgende paragraaf voor de
volledigheid toegelicht. In dit onderzoek staan de roddelmotieven negatieve invloed
uitoefenen en groepsbescherming centraal en daarom worden deze uitgebreider beschreven.
Informatie Verzamelen en Valideren, Sociaal Vermaak en Emoties Ventileren
Mensen roddelen om informatie over het roddelonderwerp in te winnen en te
valideren. Daarnaast wordt er geroddeld om te onderzoeken of anderen hetzelfde denken over
het roddelonderwerp (Beersma & Van Kleef, in druk), en om assumpties over de sociale
omgeving te valideren (Rosnow, 1977). Roddelen is vaak zelfs de enige manier om aan
informatie te komen (Foster, 2004). Vanuit de Social Comparison Theory wordt gesteld dat
mensen roddelen om de eigen visie op de wereld te vergelijken met die van anderen en om de
wereld op die manier beter te begrijpen (Wert & Salovey, 2004).
Verder zorgt roddelen voor plezier en een doorbreking van de dagelijkse routine
(Beersma & Van Kleef, in druk), en fungeert roddelen als emotionele uitlaatklap (Dunbar,
2004). Stel dat er binnen een bedrijf sprake is van een reorganisatie, dan roddelen mensen
bijvoorbeeld om schaarse informatie in te winnen over wat ze in de toekomst te wachten staat,
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 8
maar mogelijk tegelijkertijd ook om emoties te ventileren. Veelal wordt er ook bij de
koffieautomaat geroddeld vanuit de behoefte aan sociaal vermaak.
De zojuist genoemde motieven onderscheiden zich van twee andere motieven die meer
situatieafhankelijk zijn en een instrumentele waarde hebben. Het gaat om de motieven
negatieve invloed uitoefenen en groepsbescherming. Deze vormen van roddelen leiden tot
direct resultaat, namelijk het behalen van eigen gewin of het beschermen van de groep. Of
mensen gemotiveerd zijn om te roddelen om de groep te beschermen en om te roddelen om
negatieve invloed uit te oefenen is afhankelijk van de mogelijkheden voor eigen gewin en de
aanwezigheid van een reden om de groep te beschermen.
Negatieve Invloed
Mensen die roddelen om negatieve invloed uit te oefenen doen dit voor eigen gewin en
ten koste van anderen. In de meeste gevallen probeert de roddelaar een bepaald voordeel te
verkrijgen ten opzichte van het roddeldoel of het roddelonderwerp door negatieve informatie
over het roddelonderwerp te verspreiden. Daarmee zorgt de roddelaar ervoor dat het
roddeldoel zijn of haar mening over het roddelonderwerp bijstelt en zich anders gaat gedragen
(Rosnow, 1977). Roddelen in het eigenbelang wordt doorgaans afgekeurd (Wilson,
Wilczynski, Wells & Weiser, 2000) en de negatieve connotatie van het woord "roddelen" is
waarschijnlijk te danken aan deze motivatie (Foster, 2004).
Groepsbescherming
Gedurende lange tijd hebben veel wetenschappers zich aangesloten bij het idee dat
roddelen een negatieve en asociale bezigheid is (Archer & Coyne, 2005). Recent is daar
echter verandering in gekomen, want er is steeds meer aandacht voor de wenselijke effecten
van roddelen in het belang van groepen. Een voorbeeld hiervan is een antropologische studie
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 9
naar roddelen binnen een roeiteam, waaruit blijkt dat roddelen zowel in het eigenbelang kan
zijn als in het belang van de groep (Kniffin & Wilson, 2006).
Mensen roddelen om groepsgenoten te beschermen tegen normovertreders. Hoewel de
mensheid door samenwerking in staat is tot grote prestaties te komen, zijn er ook risico’s
verbonden aan het leven in (grote) groepen. Die risico’s hebben vooral te maken met het
gegeven dat gedrag dat het belang van de groep schaadt in grote groepen minder eenvoudig te
identificeren is (Dunbar, 2004). Om anderen, die tegen het belang van de groep ingaan, in
bedwang te houden ontwikkelen groepen normen (Campbell, 1975). Normen zijn impliciete
of expliciete regels of principes die begrepen worden door een groep en die gedrag sturen of
controleren zonder toepassing van formele wetten met als doel gepast en acceptabel gedrag
(Cialdini & Trost, 1998). Of iets als moreel rechtvaardig dan wel onrechtvaardig wordt gezien
is afhankelijk van de geldende normen (Copp, 1995). Een manier om met normovertreders om
te gaan is door te roddelen, want roddelen maakt het mogelijk anderen te waarschuwen voor
normovertreders (Dunbar, 2004).
Beersma en Van Kleef (2010) hebben in een scenariostudie ondersteuning gevonden
voor bovenstaande theorie. Respondenten bleken er bewust voor te kiezen om te roddelen met
als doel de groep te beschermen, in het bijzonder wanneer normen geschonden worden en
wanneer er een groepslid is om tegen te roddelen. Hiernaast lieten ze ook zien dat mensen die
geloven dat er tegen ze geroddeld wordt in het belang van de groep, dit als socialer en minder
immoreel zien dan wanneer ze geloven dat er geroddeld wordt uit eigenbelang.
Eén van de eersten die onderzoek deed naar roddelen was Gluckman (1963). Hij stelde
dat de dreiging die uitgaat van het feit dat mensen zouden kunnen roddelen voldoende is om
potentiële normovertreders op het rechte pad te houden. Vervolgonderzoek van Beersma en
Van Kleef (2011) heeft ook Gluckman’s (1963) stelling bevestigd. Uit het experiment bleek
dat wanneer de mogelijkheid bestaat om te roddelen, potentiële normovertreders meer
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 10
handelen in het groepsbelang. Dus alleen al de mogelijkheid dat anderen over ze kunnen
roddelen weerhoudt mensen ervan normen te overtreden.
Beide onderzoeken van Beersma en Van Kleef (in druk; 2011) hebben betrekking op
normschending in de vorm van meeliften. Er is sprake van meeliften wanneer een aantal
mensen hard werkt om een bepaald doel te bereiken terwijl anderen zich er gemakkelijk van
afbrengen door vanaf de zijlijn toe te kijken, maar uiteindelijk wel profiteren van de
uitkomsten (Kerr & Bruun, 1983). Bij meeliften wordt onder andere de gelijkheidsnorm
geschaad, die stelt dat iedereen evenveel zijn best moet doen (Nijstad, 2009). Zeer recent
experimenteel onderzoek heeft laten zien dat mensen die een normovertreding in de vorm van
asociaal gedrag waarnemen, geneigd zijn mensen die eronder zouden kunnen lijden, daarvan
op de hoogte te brengen door te roddelen. Dit leidt ertoe dat het asociale gedrag afneemt en
coöperatief gedrag toeneemt (Feinberg, Willer, Stellar & Keltner, 2012). Roddelen blijkt dus
effectief te zijn tegen verschillende vormen van normovertredingen in groepen. Samenvattend
blijkt dat roddelen dus ook gedaan wordt in het belang van de groep en niet altijd als slecht
wordt gezien.
Situationele Normen en Roddelmotieven
In een onderzoek van Beersma en Van Kleef (in druk) werd deelnemers gevraagd na te
denken over de laatste keer dat ze met iemand spraken over een niet-aanwezige persoon en
deze situatie te beschrijven. Vervolgens vulden de deelnemers de Motives to Gossip
Questionnaire in. Uit de resultaten bleek dat de motivatie informatie te verzamelen relatief het
belangrijkst was, gevolgd door sociaal vermaak. Groepsbescherming en negatieve invloed
waren beide minder belangrijke motieven om te roddelen dan sociaal vermaak en verschilden
niet van elkaar.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 11
Beersma en Van Kleef (in druk) verklaren het relatief kleine belang van de motivatie
groepsbescherming aan de hand van situationele factoren. Situationele normen blijken een
belangrijke rol te spelen bij de roddelmotivatie groepsbescherming.
Hoewel mensen bijna altijd en met bijna iedereen kunnen roddelen om informatie te
vergaren of om zich te vermaken, zijn er specifieke condities waaraan moet worden voldaan
voordat mensen gemotiveerd raken om te roddelen met als doel de eigen groep te beschermen.
Er moet binnen de situatie een groepsgenoot aanwezig zijn die als roddeldoel kan fungeren en
er moet sprake zijn van een schending van een norm van de groep (Beersma & Van Kleef, in
druk).
Ik stel dat een soortgelijke argumentatie opgaat voor de roddelmotivatie negatieve
invloed. Er moet binnen de situatie ruimte zijn voor eigen gewin. Als mensen al krijgen wat
ze willen zullen ze niet gemotiveerd zijn om negatieve invloed uit te oefenen voor eigen
gewin, terwijl mensen hiertoe wel gemotiveerd zullen zijn indien het eigenbelang in het
geding is. Een tweede voorwaarde is dat er iemand beschikbaar moet zijn (het roddeldoel of
het roddelonderwerp) die te manipuleren valt. In tegenstelling tot bij de totstandkoming van
de roddelmotivatie groepsbescherming hoeft er niet per se een groepsgenoot als roddeldoel te
fungeren.
Conflict en Onderhandelen
Een situatie waarin zowel groepsbelangen (gerelateerd aan de roddelmotivatie
groepsbescherming) als eigenbelangen (gerelateerd aan de roddelmotivatie negatieve invloed)
bedreigd kunnen worden is een (groeps)conflict. Een veel gebruikte conflicthanteringmethode
is onderhandelen, oftewel het gezamenlijk beslissingen nemen van individuen of groepen met
vermeende tegengestelde belangen (Pruitt & Carnevale, 1993).
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 12
Een belangrijke norm die binnen veel groepen en in veel situaties geldt, maar in het
bijzonder van belang is in conflictsituaties, is die van coöperatief gedrag (Steinel et al., 2010).
Zoals Bertrand Russell (1954) schreef: "The only thing that will redeem mankind is
cooperation". Coöperatieve mensen handelen in het belang van de groep, terwijl competitieve
mensen in het eigenbelang en vaak ten koste van anderen handelen (Van Lange, 1999).
Binnen onderhandelingen kunnen verschillende normen gelden. Aangezien coöperatief
gedrag een oplossing voor een conflict dichterbij brengt en competitief gedrag een conflict
juist kan verergeren, is het in onderhandelingen belangrijk dat coöperatie als norm dient
(Johnson, Johnson & Smith, 2007). Als een tegenpartij zich competitief gedraagt in een
situatie met een coöperatienorm worden zowel het groepsbelang als het eigenbelang van een
individu bedreigd. Hierdoor worden mensen dus gemotiveerd om te roddelen om de groep te
beschermen en om negatieve invloed uit te oefenen. Hieruit volgt:
Hypothese 1: Schending van de coöperatienorm (door de tegenpartij) verhoogt zowel
de motivatie om groepsbeschermend te roddelen (1A) als de motivatie om negatieve
invloed uit te oefenen door te roddelen (1B).
Sociale Waardeoriëntatie en Roddelmotieven
Naast de situatie zijn er ook individuele verschillen die invloed kunnen hebben op de
motieven om te roddelen. Hier wordt het individuele verschil sociale waardeoriëntatie
behandeld.
Binnen het integratieve model van sociale waardeoriëntatie worden drie typen sociale
waardeoriëntaties onderscheiden: prosociaal, individualistisch en competitief (Van Lange,
1999). Mensen met een prosociale oriëntatie richten zich vooral op collectieve uitkomsten en
streven naar een gelijke verdeling tussen de eigen uitkomsten en die van anderen; mensen met
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 13
een individualistische oriëntatie richten zich op de eigen uitkomsten door zich niet of slechts
in beperkte mate te bekommeren om de uitkomsten van anderen; en mensen met een
competitieve oriëntatie richten zich op een zo groot mogelijk verschil tussen de eigen
uitkomsten en die van de ander, in het voordeel van zichzelf. Vaak worden de competitieve en
egoïstische oriëntatie samengevoegd tot één prozelf oriëntatie omdat beide oriëntaties gericht
zijn op het eigenbelang (Van Prooijen et al., 2008). In dit onderzoek wordt dat ook gedaan.
Veel onderzoek wijst erop dat mensen met een prosociale oriëntatie meer geneigd zijn
samen te werken doordat ze situaties beoordelen op de mogelijkheden die er zijn voor het
collectief. Dit terwijl mensen met een prozelf oriëntatie meer geneigd zijn zich competitief op
te stellen, doordat ze situaties beoordelen op de mogelijkheden die er voor henzelf zijn (Zie
voor het volledige sociale waardeoriëntatie model: Van Lange, 1999).
Mensen met een prosociale oriëntatie denken aan het belang van anderen, daarom ligt
een positieve relatie tussen een prosociale oriëntatie en roddelen om de groep te beschermen
voor de hand. Toch kunnen mensen met een prozelf oriëntatie zich onder bepaalde
omstandigheden ook coöperatief gedragen. Ze kunnen dit bijvoorbeeld doen op het moment
dat ze zelf bij de belangen van de groep gebaat zijn of ten minste bij het beschermen daarvan.
Zo kan het beschermen van de groep voor goodwill zorgen in de toekomst (Das & Teng,
1998). Zodra er kosten of risico’s verbonden zijn aan roddelen om de groep te beschermen
zou er een ander beeld kunnen ontstaan. Aangezien dergelijke factoren in dit onderzoek niet
zijn meegenomen verwacht ik geen verschil tussen de motivatie om groepsbeschermend te
roddelen van prozelf georiënteerde en prosociaal georiënteerde mensen. Mensen met beide
oriëntaties zijn gebaat bij het beschermen van de groep.
Omdat prozelf mensen meer gericht zijn op eigen uitkomsten ten koste van anderen,
ligt het voor de hand dat roddelen om negatieve invloed uit te oefenen aan een prozelf
oriëntatie gerelateerd is. Prosociale mensen hechten waarde aan de belangen van het
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 14
collectief. Roddelen om negatieve invloed uit te oefenen schaadt de belangen van het
collectief, maar biedt wel de mogelijkheid voor eigen gewin en dat is waar prozelf mensen
waarde aan hechten. Hieruit volgt:
Hypothese 2: Mensen met een prozelf oriëntatie zijn meer gemotiveerd om te roddelen
om negatieve invloed uit te oefenen dan mensen met een prosociale oriëntatie.
Macht en Roddelmotieven
Onderzoek naar macht richt zich grofweg op drie vragen: Hoe wordt macht verkregen,
hoe wordt macht gebruikt en wat zijn de effecten van het bezit van macht (Keltner, Gruenfeld
& Anderson, 2003)? Ik richt me op de laatste vraag en onderzoek hoe gevoelens van macht en
machteloosheid de roddelaar en zijn of haar roddelmotieven beïnvloeden. Eerst worden echter
andere relaties tussen macht en roddelen toegelicht, ten behoeve van de conceptuele
helderheid.
Er zijn onderzoekers die roddelen als een specifieke gebruiksvorm van macht
benaderen. Zo is er een antropologische studie gedaan naar Japanse secretaresses die roddelen
doelbewust gebruiken als middel om de reputaties van hun managers kapot te maken of te
verbeteren (Ogasawara, 1998). Dit sluit aan op de stelling van Wert en Salovey (2004) dat
machteloosheid in de vorm van een gebrek aan formele middelen om invloed uit te oefenen
een prikkel kan zijn om negatief te roddelen. Kurland en Pelled (2000) beschrijven in een
conceptueel model hoe macht door middel van roddelen verkregen kan worden. In hun model
vormt macht dus de afhankelijke variabele en is roddelen de onafhankelijke variabele. In dit
onderzoek is het tegenovergestelde het geval en fungeert macht als onafhankelijke variabele.
Zoals De Dreu en Van Kleef (2004) dat eerder hebben gedaan, wordt macht hier dus
benaderd vanuit het perspectief dat het een structureel potentieel heeft en zich daarin
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 15
onderscheidt van verschillende vormen van macht waarmee iets gedaan kan worden, zoals de
macht om beloningen te geven of te straffen (French & Raven, 1959).
Het gevoel (van het bezit) van hoge macht en lage macht kan met behulp van priming
methoden opgeroepen worden door machtgerelateerde signalen uit de omgeving en door het
herinneren van machtgerelateerde ervaring uit het verleden (Galinsky et al., 2003).
Macht en Moraliteit
Waar er met betrekking tot roddelen een discussie wordt gevoerd over de vraag of het
goed of slecht is, bestaat er over macht nog geen sluitend antwoord op de vraag of het goed of
slecht máákt. Eén van de eersten die zich met deze vraag bezig hield is Kipnis (1972). Zijn
voornaamste conclusie is dat macht corrupt maakt. Recenter onderzoek heeft echter
aangetoond dat mensen met macht zich juist ook meer verantwoordelijk kunnen gedragen dan
mensen zonder macht (Chen et al., 2001).
Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid valt te verklaren aan de hand van de
toenadering/inhibitie theorie van macht (approach/inhibition theory of power, Keltner et al.,
2003).
De Toenadering/Inhibitie Theorie van Macht
De toenadering/inhibitie theorie van macht stelt dat macht een toenaderingssysteem
activeert, terwijl machteloosheid een inhibitiesysteem activeert. Een toenaderingssysteem
versterkt de neiging beloningen en mogelijkheden op te zoeken en een inhibitiesysteem
versterkt de neiging risico's en onzekerheden te vermijden (Keltner et al., 2003). Onderzoek
laat zien dat bij hoog machtige mensen het toenaderingssysteem geactiveerd is doordat zij
minder afhankelijk zijn van anderen en meer controle over de wereld om hun heen kunnen
uitoefenen. Dit leidt onder andere tot meer doelgericht gedrag (Galinsky et al., 2003; Galinsky
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 16
et al., 2008), het vaker nemen van risico’s (Anderson & Berdahl, 2002), het zich minder
zorgen maken over mogelijke vergeldingsacties (Van Kleef, Oveis, Van der Löwe,
LuoKogan, Goetz & Keltner, 2008), toleranter staan tegenover risico’s en zelfs een voorkeur
hebben voor risico’s (Anderson & Galinsky, 2006).
Hierdoor worden de risico’s van roddelen mogelijk onderschat en eerder voor lief
genomen. Een risico van roddelen is bijvoorbeeld dat mensen die roddelen minder aardig
gevonden worden (Farley, 2011; Jaeger, Skleder, Rind, Rosnow, 1994). Daarnaast gaan
mensen door macht ook meer praten (Dovidio, Brown, Heltman, Ellyson, & Keating, 1988).
Laag machtige mensen letten daarentegen meer op potentiële gevaren van roddelen.
Bij hen is een inhibitiesysteem geactiveerd doordat laag machtige mensen meer afhankelijk
zijn van anderen en van de situatie, minder controle hebben en minder invloed kunnen
uitoefenen (Keltner et al., 2003). Laag machtige mensen uiten bijvoorbeeld hun meningen en
attituden minder en nemen meer gevaren waar dan hoog machtige mensen (Anderson &
Berdahl, 2002).
Kortom, roddelen kan gezien worden als doelgericht gedrag waaraan risico’s
verbonden zijn. Aangezien hoog machtige mensen vaker doelgericht gedrag vertonen en meer
risico’s nemen stel ik:
Hypothese 3: Macht verhoogt zowel de motivatie om groepsbeschermend te roddelen
(3A) als de motivatie om negatieve invloed uit te oefenen door te roddelen (3B).
Macht, Situatie en Individuele Verschillen
In dit onderzoek wordt gekeken naar de wijze waarop hoog machtige en laag machtige
mensen zich laten beïnvloeden door zowel de situatie (positioneel) als door individuele
verschillen (dispositioneel). Overbeck, Tiedens en Brion (2006) onderzochten denkbeelden
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 17
van mensen over macht. Zij vonden dat mensen denken dat hoog machtige mensen zelden te
maken hebben met restricties en kunnen doen waar ze zelf behoefte aan hebben en daardoor
dispositioneel gemotiveerd worden. Laag machtige mensen zouden daarentegen vrijwel
continue onderhevig zijn aan restricties en afhankelijk zijn van de invloed van anderen en
daardoor vooral positioneel gemotiveerd worden. Overbeck et al. (2006) beargumenteren dat
deze percepties deels gebaseerd zijn op feitelijke restricties en deels op een bias.
Andere onderzoeken naar de daadwerkelijke effecten van macht wekken de indruk dat
de perceptie over mensen met macht en hoe zij zich gedragen sterk overeenkomen. Zo
gedragen mensen met veel macht zich meer verschillend van elkaar dan mensen met weinig
macht (Guinote, Judd & Brauer, 2002). Het lijkt er dus op dat individuele verschillen een
grotere rol spelen bij hoog machtige mensen dan bij laag machtige mensen.
Gruenfeld, Keltner en Anderson (2003) stellen dat de activerende werking van macht
ervoor zorgt dat normen minder grip hebben op het gedrag van hoog machtige mensen. Een
verklaring hiervoor is dat macht voor een groter vertrouwen in de eigen gedachten zorgt
(Anderson & Galinsky, 2006). De situatie heeft dus meer invloed op laag machtige mensen en
minder invloed op hoog machtige mensen. In overeenstemming hiermee is aangetoond dat
mensen in hoog machtige posities voornamelijk geneigd zijn te lachen als ze daadwerkelijk
positief affect ervaren terwijl laag machtige mensen lachen als dit in een situatie van ze
verwacht wordt (Hecht & LaFrance, 1998).
Recent onderzoek laat zien dat hoog machtige mensen bij het uiten van creatieve
expressies en meningen minder gedreven worden door de situatie en interpersoonlijke
factoren dan laag machtige mensen. In plaats daarvan worden hoog machtige mensen
gedreven door individuele verschillen en dit geldt ook voor het individuele verschil sociale
waardeoriëntatie (Galinsky et al., 2008).
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 18
Samengevat leidt dit eerdere onderzoek tot de voorspelling dat hoog machtige mensen
meer handelen op basis van individuele verschillen zoals sociale waardeoriëntatie, terwijl laag
machtige mensen meer handelen op basis van de situatie.
Laag Machtige Mensen, Situationele Normen en Roddelmotieven
Op basis van de hierboven beschreven argumentatie dat laag machtige mensen naar
situationele variabelen handelen (Guinote, Judd & Brauer, 2002), stel ik dat op het moment
dat normen geschonden worden dit meer invloed heeft op de roddelmotieven van laag
machtige mensen dan van hoog machtige mensen. Hieruit volgt:
Hypothese 4: Bij laag machtige mensen verhoogt schending van de coöperatienorm
zowel de motivatie om groepsbeschermend te roddelen (4A) als de motivatie om
negatieve invloed uit te oefenen door te roddelen (4B).
Hoog Machtige mensen, Sociale Waardeoriëntatie en Roddelmotieven
Om de hierboven beschreven redenen is het belangrijk verder te kijken naar de
interactie-effecten tussen macht en sociale waardeoriëntatie op roddelmotieven. Onderzoek
van Chen, Lee-Chai en Bargh (2001) heeft aangetoond dat de effecten van macht afhankelijk
zijn van de mentale associaties die mensen hebben bij macht, zogenaamde macht-doel
associaties. Welke associaties mensen hebben bij macht is afhankelijke van de relatie-
oriëntatie die mensen hebben. In het onderzoek werden twee typen relatie oriëntatie
onderscheidden, een samenleven- (communal) oriëntatie en een uitwissel- (exchange)
oriëntatie (Clark & Mills, 1979).
Mensen met een samenleven-oriëntatie doen dingen met oog voor de behoeften van
anderen zonder daar iets voor terug te verwachten, terwijl mensen met een uitwissel-oriëntatie
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 19
niet letten op de behoeften van anderen en zich focussen op het in evenwicht houden van dat
wat ze krijgen en wat ze geven. Mensen met een uitwissel-oriëntatie hebben egoïstische
doelen en bij hen leidt de activering van het concept macht tot associaties die gedrag oproepen
dat is gericht op het eigenbelang. Mensen met een samenleven-oriëntatie hebben sociaal
verantwoorde doelen en bij hen leidt de activering van macht tot associaties die gedrag
oproepen dat is gericht op zorgzaamheid en wellevendheid ten opzichte van anderen. Mensen
gedragen zich dus naar hun doelen en welke doelen mensen koppelen aan macht is
afhankelijk van de relatie-oriëntatie. In lijn met de toenadering/inhibitie theorie van macht
gedragen mensen met macht zich meer in overeenstemming met hun doelen dan laag
machtige mensen.
Ondanks dat sociale waardeoriëntatie en relatie-oriëntatie verschillende constructen
zijn, bestaan er ook overeenkomsten. Met name de prosociale oriëntatie en de samenleven-
oriëntatie lijken op elkaar doordat beide type oriëntaties gericht zijn op de belangen van
anderen. Gezien de relatie tussen sociale waardeoriëntatie en roddelen om negatieve invloed
uit te oefenen en ook gezien de gelijkenissen tussen relatie-oriëntatie en sociale
waardeoriëntatie volgt hieruit:
Hypothese 5: Bij mensen met een prosociale oriëntatie verlaagt macht de motivatie om
negatieve invloed uit te oefenen door te roddelen.
Hypothese 6: Bij mensen met een prozelf oriëntatie verhoogt macht de motivatie om
negatieve invloed uit te oefenen door te roddelen.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 20
Roddelgedrag, Situatie en Macht
Waar hierboven hypothesen zijn beschreven over de motivatie om te roddelen, wordt
hier gekeken naar de wijze waarop de motivatie om te roddelen zich tot roddelgedrag
verhoudt en wat de relatie is tussen de situatie, macht en roddelgedrag.
De motivatie om iets te doen heeft veelal een sterke invloed op gedrag (Keller &
Schoenfeld, 1950). Dit geldt ook voor de motivatie om te roddelen. Zo heeft eerder onderzoek
laten zien dat mensen die gemotiveerd zijn om te roddelen om de groep te beschermen ook
daadwerkelijk meer roddelen (Beersma & Van Kleef, 2011). Hieruit volgt:
Hypothese 7: De kans dat iemand roddelt hangt positief samen met de mate waarin
iemand situationeel gemotiveerd is om te roddelen, om negatieve invloed uit te
oefenen (7A) en om de groep te beschermen (7B).
Zoals hierboven beschreven valt een belangrijk onderscheid in roddelgedrag te maken
op basis van de valentie, oftewel de toon waarop geroddeld wordt (Baumeister et al., 2004).
Mensen die de groep willen beschermen doen dit omdat ze iets waarnemen wat tegen de
normen van de groep ingaat. Zij evalueren het gedrag van de normovertreder als negatief en
zijn hierdoor gemotiveerd om te roddelen met een negatieve toon. Mensen die negatieve
invloed uitoefenen voor eigen gewin, doen dit onder andere door anderen in diskrediet te
brengen. Een manier om dit te doen is door negatieve evaluatieve informatie over anderen te
verspreiden. Hieruit volgt:
Hypothese 8: De kans dat iemand negatief roddelt hangt positief samen met de mate
waarin iemand gemotiveerd is om te roddelen, om negatieve invloed uit te oefenen
(8A) en om de groep te beschermen (8B).
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 21
Op basis van de hierboven beschreven theorie over de relatie tussen de situatie en
motivatie om te roddelen valt ook een relatie tussen de situatie en roddelgedrag te verwachten.
Hetzelfde geldt voor de relatie tussen macht en roddelgedrag. Oftewel, mensen die door
macht en situatie in een bepaalde richting beïnvloed worden in hun motivatie om te roddelen,
worden wat concreet gedrag betreft in dezelfde richting beïnvloed. Kort samengevat zorgt
macht voor een lagere inschatting van risico’s en verhoogt het de neiging doelgericht gedrag
te vertonen en actie te ondernemen. De schending van een coöperatienorm bedreigt zowel het
eigen belang als het groepsbelang. Beide belangen kunnen beschermd worden door te
roddelen. Ook met betrekking tot gedrag geldt dat laag machtige mensen meer worden
beïnvloed door de situatie dan hoog machtige mensen. Hieruit volgen:
Hypothese 9: In een situatie met een competitieve tegenpartij is de kans groter dat
iemand roddelgedrag vertoont dan in een situatie met een coöperatieve tegenpartij.
Hypothese 10: De kans dat iemand roddelgedrag vertoont is positief gerelateerd aan
macht.
Hypothese 11: De kans dat iemand negatief roddelt in een situatie met een
competitieve tegenpartij is groter dan in een situatie met een coöperatieve tegenpartij.
Hypothese 12: De kans dat iemand negatief roddelt is positief gerelateerd aan macht.
Hypothese 13: De kans dat iemand roddelgedrag vertoont is afhankelijk van de
interactie tussen macht en situatie, zodat de situatie bij machteloze mensen ten
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 22
opzichte van machtige mensen voor een relatief grote toename in de kans op
roddelgedrag zorgt.
Hypothese 14: De kans dat iemand negatief roddelt is afhankelijk van de interactie
tussen macht en situatie, zodat de situatie bij machteloze mensen ten opzichte van
machtige mensen voor een relatief grote toename in de kans op negatief roddelen
zorgt.
Onderzoeksopzet
Dit onderzoek vindt plaats in een onderhandelingssetting. De onderhandeling gaat
over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden in een studentencomplex. De
deelnemers krijgen te horen dat het belangrijk is dat ze er samen uitkomen. Hiermee wordt
een coöperatieve norm vastgesteld. De deelnemers nemen als vertegenwoordiger van de eigen
groep deel aan de onderhandeling. Eén groep deelnemers wordt als machtig "geprimed", een
tweede groep wordt als machteloos "geprimed". De tegenpartij gedraagt zich tijdens de
onderhandeling in overeenstemming met de norm coöperatief of in strijd met de norm
competitief. De sociale waardeoriëntatie van de deelnemers zelf wordt gemeten. De
deelnemers verkeren in de veronderstelling dat de groepsgenoot later een brainstormsessie zal
houden met de tegenpartij en halverwege de onderhandeling krijgt de deelnemer de
mogelijkheid via een geschreven tekst te roddelen tegen deze fictieve groepsgenoot over de
tegenpartij. De teksten worden gescoord op de aan- of afwezigheid van roddelgedrag en op de
toon van het roddelgedrag. Tot slot worden de motieven om te roddelen gemeten.
Samengevat verwacht ik met betrekking tot roddelmotivatie dat macht ervoor zorgt dat
mensen gemotiveerd worden door de eigen sociale waardeoriëntatie, terwijl machteloosheid
ervoor zorgt dat mensen gemotiveerd worden door wat er in de situatie gebeurt. Enerzijds
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 23
verhoogt macht bij zowel deelnemers met een prosociale - als bij deelnemers met een prozelf
oriëntatie de motivatie om groepsbeschermend roddelen. Macht verhoogt bij deelnemers met
een prozelf oriëntatie de motivatie om negatieve invloed uit te oefenen, terwijl macht bij
prosociale deelnemers de motivatie om negatieve invloed uit te oefenen verlaagt. Anderzijds
verwacht ik dat laag machtige deelnemers met een competitieve tegenpartij zowel meer
gemotiveerd zijn om de groep te beschermen als om negatieve invloed uit te oefenen dan laag
machtige deelnemers met een coöperatieve tegenpartij.
Met betrekking tot roddelgedrag verwacht ik ten eerste dat de motivatie om te
roddelen om de groep te beschermen en de motivatie om negatieve invloed uit te oefenen door
te roddelen de kans vergroten op roddelgedrag en de kans vergroten op een negatieve toon.
Daarnaast verwacht ik dat macht zowel de kans op roddelgedrag als de kans op roddelgedrag
met een negatieve toon vergroot. Ook verwacht ik dat een competitieve tegenpartij ten
opzichte van een coöperatieve tegenpartij de kans op roddelgedrag en de kans op een
negatieve toon vergroot. Tot slot verwacht ik dat de kans dat laag machtige mensen roddelen
en negatief roddelen meer wordt beïnvloed door de situatie dan bij hoog machtige mensen.
Methode
Deelnemers
In totaal namen 125 studenten van verschillende opleidingen van de Universiteit van
Amsterdam (UvA) deel aan het onderzoek, 55 mannen (30,2%) en 127 vrouwen (69,8%). De
gemiddelde leeftijd was 22,97 jaar met een minimum leeftijd van 18 jaar en een maximum
leeftijd van 64 jaar (SD = 5,64). De deelnemers kregen een beloning in de vorm van €7 of 1
proefpersoonpunt.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 24
Design
Het experiment bestond uit twee delen: één deel over roddelmotivatie en één deel over
roddelgedrag. Het deel over roddelmotivatie omvatte een 2 (gedrag van de
onderhandelingstegenpartij: competitief en coöperatief) bij 2 (machtpriming: machtig en
machteloos) bij 2 (sociale waardeoriëntatie: prosociaal en prozelf) factorieel design. Het
gedrag van de tegenpartij en macht werd gemanipuleerd en sociale waardeoriëntatie werd
gemeten. De afhankelijke variabele was de mate waarin deelnemers gemotiveerd waren te
roddelen. Hierbij werden vijf typen motieven om te roddelen onderscheiden: sociaal vermaak,
emoties ventileren, negatieve invloed, informatie verzamelen en valideren, en
groepsbescherming.
Met betrekking tot roddelgedrag was er sprake van een 2 (gedrag van de
onderhandelingstegenpartij: competitief en coöperatief) bij 2 (machtpriming: hoog machtig en
laag machtig) factorieel design. Er waren voor roddelgedrag twee afhankelijke variabelen,
beide zijn dichotoom. De eerste is of mensen al dan niet roddelgedrag vertonen en de tweede
is op welke toon er geroddeld wordt (positief/negatief). De proefpersonen werden aselect
verdeeld over de condities.
Materialen
Sociale waardeoriëntatie. De sociale waardeoriëntatie van de deelnemers werd
gemeten met de Decomposed Games Measure (Van Lange, 1999). In deze test kozen
deelnemers negen maal uit drie opties hoe ze waardevolle punten tussen zichzelf en een
anonieme (fictieve) tegenpartij wilden verdelen. De proefpersonen waren hierbij in de
veronderstelling dat deze tegenpartij hetzelfde deed. Een voorbeeld is de keuze tussen (a) 40
voor jezelf en 40 voor de ander (coöperatieve keuze), (b) 50 voor jezelf en 20 voor de ander,
en (c) 40 voor jezelf en 0 voor de ander (b en c zijn beide egoïstische keuzes). Deelnemers die
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 25
6 of meer van de 9 keer een coöperatieve keuze maken hebben een prosociale
waardeoriëntatie (n = 54) en deelnemers die 6 of meer keer een egoïstische keuze maken
hebben een prozelf waardeoriëntatie (n = 50).
Priming van macht. Deelnemers in de hoog machtige conditie werden "geprimed"
doordat ze uitgebreid een situatie moesten beschrijven waarin zij zich machtig voelden
(Galinsky et al., 2003). Deelnemers in de laag machtige conditie werden geprimed doordat ze
uitgebreid een situatie moesten beschrijven waarin zij zich machteloos voelden1. In de hoog
machtige conditie beschreven deelnemers een situatie waarin hij of zij controle had over de
mogelijkheid van een andere persoon of personen om iets te krijgen wat deze persoon wilde
of een situatie waarin hij of zij de persoon of personen kon evalueren. In de laag machtige
conditie schreven de deelnemers over een situatie waarin iemand anders controle had over de
mogelijkheid van de deelnemer om te krijgen wat hij of zij wilde of over een situatie waarin
hij of zij geëvalueerd kon worden.
Deze manipulatie werd gecontroleerd met een manipulatiecheck (α = .23), bestaande
uit twee items met een 5-punts Likert schaal, waarbij "1" stond voor "mee oneens" en "5"
stond voor "mee eens". Eén item was contra-indicatief ("Ik voelde me machteloos") en één
item was indicatief ("Ik had het gevoel dat ik veel macht had"). Het contra-indicatieve item
werd omgescoord en daarna zijn de analyses gedaan op basis van de gemiddelde scores op de
schaal.
Onderhandelingssimulatie. De onderhandelingssimulatie is gebaseerd op een
onderhandelingsparadigma van Ten Velden, Beersma en De Dreu (2009). Samen met twee
(fictieve) huisgenoten moesten de deelnemers een conflictsituatie met drie andere (fictieve) 1 Er zijn ook data verzameld van deelnemers uit een controle conditie van macht. In deze conditie kregen de deelnemers de instructie uitgebreid te beschrijven wat zij de dag voor deelname aan het experiment hadden meegemaakt. Achteraf bezien is, doordat er gevraagd wordt naar een moment in het verleden, vermoedelijk onbedoeld construal level gemanipuleerd (zie voor een theoretische onderbouwing van de relatie tussen tijdsperspectief en construal level Trope & Liberman, 2003). De data zijn buiten beschouwing gelaten.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 26
huisgenoten uit een ander appartement in hetzelfde studentencomplex zien op te lossen. Dit
gebeurde in vier rondes waarbij er over drie kwesties werd onderhandeld, waarbij de belangen
verschilden. De drie kwesties waarover onderhandeld werd waren "hoe het werk in de
gezamenlijke tuin verdeeld moet worden", "hoe laat het stil moet zijn ‘s avonds" en "hoeveel
jullie maandelijkse bijdrage is in het onderhoud". Per kwestie werd toegelicht wat het
standpunt van het eigen team was en waarom dit het standpunt was. Na de onderhandeling
was er ruimte om een bericht door te geven aan een fictieve teamgenoot, die in een
brainstormsessie met de tegenpartij de belangen van de eigen groep zou gaan
vertegenwoordigen. Het verstuurde bericht is het roddelgedrag.
Gedrag van de tegenpartij. Voordat de onderhandeling startte, werd coöperatief
gedrag als norm vastgesteld. Hiertoe stond in de onderhandelingsinstructie beschreven dat het
de bedoeling was dat de partijen er samen uit zouden komen, om weer op een prettige manier
in hetzelfde appartementencomplex te kunnen wonen. Deelnemers in de coöperatieve
condities hadden een fictieve tegenpartij die veel concessies deed (conform de norm) en
deelnemers in de competitieve condities hadden een fictieve tegenpartij die weinig concessies
deed (niet conform de norm).
Tevens kreeg de deelnemer tijdens de onderhandeling een zogenaamd door de
tegenstander ingevuld formulier te zien, waarop een aantal stellingen over de onderhandeling
werd gescoord op een 5-punts likertschaal. Een voorbeeld van een stelling is: "Ik wil hoe dan
ook deze onderhandeling winnen". Ook de scores van de tegenstanders op de stellingen waren
coöperatief of competitief en in overeenstemming met het vertoonde concessiepatroon. De
deelnemer werd gevraagd hetzelfde formulier ook in te vullen en kreeg te horen dat zijn of
haar formulier niet gedeeld zou worden met de tegenpartij.
Deze manipulatie werd gecontroleerd met een manipulatiecheck (α = .86) bestaande
uit zes items die gescoord werden op een 5-punts Likert schaal, waarbij "1" stond voor "mee
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 27
oneens" en "5" stond voor "mee eens". Drie items waren contra-indicatief, een voorbeeld
hiervan is: "Mijn tegenpartij wilde winnen, ongeacht de consequenties voor mij"; en drie
items waren indicatief, een voorbeeld hiervan is: "Ik had het gevoel dat mijn tegenpartij
probeerde er samen met mij uit te komen". De analyses zijn gedaan op basis van de
gemiddelde scores op de hele schaal, waarbij de contra-indicatieve items werden omgescoord.
Roddelmotivatie. De motivatie om te roddelen werd gemeten met de Motives to
Gossip Questionnaire (Beersma & Van Kleef, 2011). Deze vragenlijst bestaat uit vijf schalen:
sociaal vermaak (α = .78), negatieve invloed (α = .90), informatie verzamelen en valideren (α
= .94), groepsbescherming (α = .80) en emoties ventileren (α = .90). Alle items werden op
basis van stellingen gescoord op een 7-punts Likert schaal, waarbij "1" stond voor "volledig
mee oneens" en "7" stond voor "volledig mee eens". Alle stellingen openden met: "Ik heb
informatie doorgegeven aan mijn groepsgenoot omdat...". De schaal sociaal vermaak bestond
uit vijf items, een voorbeeld van een item is: "...ik een leuke tijd met mijn groepsgenoot wil
hebben.". De schaal negatieve invloed bestond uit vijf items, een voorbeeld van een item is:
"...ik de reputatie van mijn tegenpartij waarover ik schreef wil schaden.". De schaal
informatie verzamelen en valideren bestond uit negen items, een voorbeeld van een item is:
"...ik wil achterhalen of ik hetzelfde over mijn tegenpartij denk als mijn groepsgenoot.". De
schaal groepsbescherming bestond uit vijf items, een voorbeeld van een item is: "...ik mijn
groepsgenoot wil beschermen tegen het gedrag van mijn tegenpartij.". De schaal emoties
ventileren bestond uit zeven items, een voorbeeld van een item is: "...Ik mijn gevoelens van
me af wil praten.". Alle items waren indicatief en de analyses zijn gedaan op basis van de
gemiddelde scores op de schaal. Een lage gemiddelde score betekent een lage motivatie om te
roddelen voor het specifieke type roddelen.
Roddelgedrag. Voor de afhankelijke variabelen met betrekking tot gedrag zijn de
teksten die mensen schreven gecodeerd op of de uitspraak aan de definitie van roddelgedrag
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 28
voldeed of niet. Er is voor een redelijk conservatieve scoring gekozen. Als criterium werd
gehanteerd dat de tekst een duidelijk evaluatief karakter moest hebben om als roddelgedrag
gescoord te worden. Wanneer de andere partij niet expliciet in de geschreven tekst
geëvalueerd werd, maar er wel sprake was van een duidelijke evaluatieve connotatie werd de
tekst ook als roddelgedrag gescoord.
Er bleken 74 teksten te zijn die aan de criteria van roddelgedrag voldeden en deze
werden vervolgens op valentie gescoord. Teksten waarin de tegenpartij op een positieve toon
werd geëvalueerd werden als positief gescoord en teksten waarbij de tegenpartij op een
negatieve toon werd geëvalueerd werden als negatief gescoord.
Voor zowel de afhankelijke variabele roddelgedrag als valentie van roddelen is de
inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid vastgesteld. Een eerste beoordelaar (de auteur van deze
paper) heeft alle items gescoord. Vervolgens heeft een tweede beoordelaar 30 willekeurig
gekozen items gescoord op roddelgedrag en 30 willekeurig gekozen items gescoord op
valentie. Een Kappa van .6 of daar boven wordt als hoog gezien (Landis & Koch, 1977). De
inter-beoordelaar betrouwbaarheid voor roddelgedrag was hoog, Kappa = .67 (p = <.001). De
inter-beoordelaar betrouwbaarheid voor valentie was perfect, Kappa = 1.00 (p = <.001). De
scores van de eerste beoordelaar zijn gebruikt als afhankelijke variabelen.
Het exitinterview bestond uit een drietal vragen. Er werd gevraagd naar sekse, leeftijd
en studieachtergrond.2
Procedure
De deelnemers namen na het invullen van een informed consent formulier individueel
plaats achter één van de acht vrijwel identiek ingerichte bureaus met daarop een computer in 2 Naast de hier beschreven vragenlijsten zijn er binnen dit experiment ook vragenlijsten afgenomen in het kader van een ander onderzoek. Deze vragenlijsten zijn niet gerelateerd aan de opzet van dit onderzoek. Voor vragen hierover kunt u contact opnemen met de auteur van deze paper.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 29
één van de acht aparte ruimtes. Alle vragenlijsten en taken werden op de computer
uitgevoerd. In de instructie lazen de deelnemers dat de communicatie via de computer verliep
om onderzoek te doen naar de vraag hoe mensen omgaan met conflict als ze elkaar niet
kunnen zien.
Deelnemers werden willekeurig aan één van de vier condities toegewezen. De
deelnemers kregen, afhankelijk van de conditie waarin ze zaten, de instructie een situatie te
beschrijven waarin ze zich hoog machtig of laag machtig voelden, zoals hierboven
beschreven.
De deelnemers kregen bij de instructie voor de onderhandeling de opdracht zich in te
leven in een aan het studentenleven gerelateerde conflictsituatie. Vervolgens lazen de
deelnemers dat een (fictief) teamlid na afloop van de onderhandeling een brainstormsessie
zou voeren met de tegenpartij om andere, ook aan het studentencomplex gerelateerde,
conflicten op te lossen. Daarbij werd vermeld dat er ruimte zou zijn om het teamlid daarover
een bericht te sturen. Na het lezen van de instructie nam de deelnemer als afgevaardigde van
het eigen team deel aan de onderhandeling.
Het aantal biedingsrondes was niet bekend bij de deelnemers. Bij iedere ronde kreeg
de deelnemer de biedingen van de tegenpartij te zien om daar vervolgens een tegenbieding
tegenover te stellen. Afhankelijk van de conditie waarin de deelnemer was ingedeeld gedroeg
de tegenpartij zich coöperatief of competitief.
Na de onderhandeling kreeg de deelnemer de ruimte om een bericht achter te laten
voor de teamgenoot die aan de brainstormsessie zou gaan deelnemen. Er werd gesuggereerd
dat men op die manier de teamgenoot op de hoogte kon brengen van de eigen visie op het
conflict en de persoon waarmee onderhandeld werd.
Vervolgens werd de Motives to Gossip Questionnaire ingevuld. Daarna werden de
items van de manipulatiecheck van de manipulatie van het onderhandelingsgedrag van de
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 30
tegenpartij beantwoord en tot slot werd hetzelfde gedaan bij de manipulatiecheck van de
machtmanipulatie.
Na afloop van het experiment ontving de deelnemer schriftelijk een korte uitleg over
het doel van het onderzoek. In totaal duurde het experiment ongeveer 50 minuten per
deelnemer.
Resultaten
Hier worden eerst de resultaten met betrekking tot roddelmotivatie uiteengezet. De
resultaten met betrekking tot roddelgedrag worden afzonderlijk behandeld.
Resultaten Roddelmotivatie
Uitgesloten van Analyse
Van de 125 deelnemers zijn in totaal 21 deelnemers uitgesloten van de analyses.
Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste waren er 10 deelnemers waarvan geen data met
betrekking tot de Motives to Gossip Questionnaire zijn geregistreerd. Ten tweede was het bij
11 deelnemers niet mogelijk ze te classificeren als prosociaal of prozelf op basis van de
Decomposed Games Measure. De analyses zijn gedaan op basis van de data van de 104
overgebleven deelnemers.
Toetsing
Omdat voor alle hypothesen een verwachte richting van het betreffende effect was
aangegeven zijn de hypothesen 1-zijdig getoetst tenzij anders aangegeven. De p-waarden van
de ANOVA’s en de simple effects zijn bij de 1-zijdige toetsen door twee gedeeld. De
gerapporteerde effectgrootte is bij de ANOVA’s partial eta-squared (η²). Eerst worden de
manipulatiechecks besproken, daarna worden alle resultaten met als afhankelijke variabele
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 31
roddelen om de groep te beschermen beschreven en vervolgens worden de resultaten met
betrekking tot roddelen om negatieve invloed uit te oefenen uiteengezet.
Manipulatiechecks
Deelnemers in de condities met een coöperatieve tegenpartij (M = 20.37, SD = 4.70)
ervoeren hun tegenpartij als coöperatiever dan deelnemers met een competitieve tegenpartij
(M = 10.81, SD = 3.81), F(1,96) = 139.83, p < .0001, η² = .57. De manipulatie van situatie
was dus succesvol.
Ook de manipulatie van macht was succesvol. De deelnemers in de hoog machtige
conditie (M = 5.74, SD = 1.63) voelden zich machtiger dan deelnemers in de laag machtige
conditie (M = 5.06, SD = 1.72), F(1,96) = 3.99, p = .024, η² = .04.
Het dient echter wel opgemerkt te worden dat de manipulatie van macht ook een effect
vertoonde op de manipulatiecheck van de situatie. Deelnemers in de laag machtige conditie
(M = 14.42, SD = 5.80) ervoeren hun tegenpartij als competitiever dan deelnemers in de hoog
machtige conditie (M = 16.67, SD = 6.82), F(1,96) = 5.32, p < .02, η² = .05 (2-zijdig). Ook de
manipulatie van situatie vertoonde een effect op de manipulatiecheck van macht. Deelnemers
in de condities met een coöperatieve tegenpartij (M = 5.75, SD = 1.91) voelden zich machtiger
dan deelnemers met een competitieve tegenpartij (M = 5.02, SD = 1.39), F(1,96) = 4.56, p <
.03, η² = .05 (2-zijdig).
Zie tabel 1 voor de intercorrelaties tussen de motieven om te roddelen en de
manipulatiechecks. Wat vooral opvalt is de relatief sterke relatie tussen de motivatie om
groepsbeschermend te roddelen en om negatieve invloed uit te oefenen. Ook is er duidelijk
een relatie tussen de manipulatiecheck van de situatie en de motivatie om groepsbeschermend
te roddelen en om negatieve invloed uit te oefenen.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 32
Tabel 1 Intercorrelaties Motieven om te Roddelen en Manipulatiechecks Cronbach’s α 1 2 3 4 5 6 7 1.Sociaal Vermaak .78 2.Negatieve Invloed .227* .90 3.Informatie Verz. .365** .198* .94 4.Groepsbescherming .074 .438** .257** .80 5.Emoties Ventileren .273** .423** .418** .402** .90 6.Man. Check Sit. .034 -.418** -.063 -.529** -.239* .86 7.Man. Check Macht -.045 .087 .012 .098 .131 -.351** .23
2-Zijdig getoetst * p < .05 ** p < .01
Resultaten Groepsbescherming
Hypothese 1A stelde dat schending van de coöperatienorm de motivatie om
groepsbeschermend te roddelen verhoogt. Daarom is bekeken of deelnemers in de situatie met
een competitieve tegenpartij hoger scoorden op de motivatie om groepsbeschermend te
roddelen dan deelnemers in de situatie met een coöperatieve tegenpartij. Het bleek inderdaad
het geval dat deelnemers in competitieve situaties (M = 5.35, SD = 1.43) hoger scoorden op
de motivatie om groepsbeschermend te roddelen dan deelnemers in de coöperatieve situaties
(M = 3.52, SD = 1.41), F(1,96) = 42.53, p < .0001, η² = .30
Hypothese 3A stelde dat macht de motivatie om groepsbeschermend te roddelen
verhoogt. Daarom is er bekeken of deelnemers uit de hoog machtige conditie (M = 4.80, SD =
1.78) hoger scoorden op de motivatie om groepsbeschermend te roddelen dan deelnemers uit
de laag machtige conditie (M = 4.10, SD = 1.73). Dit bleek inderdaad het geval te zijn,
F(1,96) = 5.22, p = .012, η² = .05
Hypothese 4A stelde dat bij laag machtige mensen de schending van de
coöperatienorm de motivatie om groepsbeschermend te roddelen verhoogt. In
overeenstemming hiermee bleek er sprake te zijn van een 2-weg interactie tussen situatie en
macht, F(1,101) = 3.24, p = .037, η² = .03, zie tabel 2 en figuur 1. Ook Simple effect analyses
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 33
bevestigde Hypothese 4A. Binnen de hoog machtige deelnemers roddelden de deelnemers
met een competitieve tegenpartij (M = 5.41, SD = 1.49) meer dan de deelnemers met een
coöperatieve tegenpartij (M = 4.13, SD = 1.40), F(1,101) = 10,96, p < .001. Binnen de laag
machtige deelnemers roddelden de deelnemers met een competitieve tegenpartij (M = 5.29,
SD = 1.69) eveneens meer dan de deelnemers met een coöperatieve tegenpartij (M = 3.00, SD
= 1.21), dit effect was echter aanzienlijk groter F(1,101) = 36.61, p < .001.
Tabel 2 Gemiddelden, Standaarddeviaties en Aantal Proefpersonen voor Roddelen om de Groep te Beschermen bij Situatie en Macht
Figuur 1 Interactie Situatie en Macht voor de Motivatie om Groepsbeschermend te Roddelen
Situatie Macht Gemiddelden SD N Coöperatief Machtig 4.13 1.40 24 Machteloos 3.00 1.21 28 Competitief Machtig 5.42 1.49 26 Machteloos 5.29 1.40 26 Totaal 4.44 1.69 104
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 34
Resultaten Negatieve Invloed
Hypothese 1B stelde dat schending van de coöperatienorm de motivatie om negatieve
invloed uit te oefenen door te roddelen verhoogt. Daarom is bekeken of deelnemers in de
condities met een competitieve tegenpartij hoger scoorden op de motivatie om te roddelen om
negatieve invloed uit te oefenen dan deelnemers in de coöperatieve situatie. Dit bleek het
geval te zijn. Deelnemers in competitieve situaties (M = 2.85, SD = 1.36) scoorden hoger op
de motivatie om te roddelen om negatieve invloed uit te oefenen dan deelnemers in de
coöperatieve situaties (M = 2.03, SD = .98), F(1,96) = 13.25, p < .001, η² = .12.
Hypothese 2 stelde dat mensen met een prozelf oriëntatie meer gemotiveerd zijn om te
roddelen om negatieve invloed uit te oefenen dan mensen met een prosociale oriëntatie. Dit
bleek niet het geval te zijn, F(1,96) = .51, p .27, η² = .004.
Aansluitend is bekeken of deelnemers uit de hoog machtige conditie in
overeenstemming met Hypothese 3B hoger scoorden op de motivatie om te roddelen om
negatieve invloed uit te oefenen dan deelnemers uit de laag machtige conditie. Deelnemers uit
de hoog machtige conditie (M = 2.62, SD = 1.34) bleken hoger te scoren op de motivatie om
groepsbeschermend te roddelen dan deelnemers in de laag machtige conditie (M = 2.27, SD =
1.24), hoewel in de verwachtte richting is dit effect slechts marginaal significant, F(1,96) =
2.64, p = .054, η² = .03.
Hypothese 4B stelde dat laag machtige mensen bij schending van de coöperatienorm
meer geneigd zijn om te roddelen om negatieve invloed uit te oefenen. In overeenstemming
hiermee bleek er sprake van een 3-weg interactie tussen macht, situatie en sociale
waardeoriëntatie, F(1,96) = 4.01, p = .024, η² = .04. Er was ook sprake van een significante
interactie tussen het gedrag van de tegenpartij en macht. Statistisch bezien is het echter netter
om geen 2-weg interactie te analyseren wanneer er sprake is van een 3-weg interactie.
Daarom is met simple interaction effect analyses en met simple simple effects analyses de
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 35
interactie tussen macht en situatie op beide niveaus van sociale waardeoriëntatie bekeken en
vervolgens is de interactie tussen macht en sociale waardeoriëntatie op beide niveaus van
situatie bekeken. Ook deze analyses ondersteunen Hypothese 4B.
De interactie tussen macht en situatie bleek significant binnen de deelnemers met een
prosociale oriëntatie F(1,101) = 5.63, p = .01, zie tabel 3 en figuur 2. Er was geen sprake van
een interactie binnen de deelnemers met een prozelf oriëntatie, F(1,101) = .00, p = .97
(tweezijdig). Simple simple effect analyses binnen de laag machtige deelnemers met een
prosociale oriëntatie toonden aan dat deelnemers met een competitieve tegenpartij (M = 3.11,
SD = 1.38) meer roddelden om negatieve invloed uit te oefenen dan deelnemers met een
coöperatieve tegenpartij (M = 1.83, SD = 1.14), F(1,99) = .7.66, p = .007. Binnen de hoog
machtige deelnemers met een prosociale oriëntatie werd geen verschil gevonden, F(1,99) =
.64, p = .426 (tweezijdig).
Tabel 3 Gemiddelden, Standaarddeviaties en Aantal Proefpersonen voor Roddelen om Negatieve Invloed uit te Oefenen bij Situatie, Macht en Sociale Waardeoriëntatie
Situatie SVO Macht Gemiddelden SD N Coöperatief Prosociaal Machtig 2.53 1.39 12 Machteloos 1.83 1.14 14 Prozelf Machtig 2.31 .90 12 Machteloos 1.57 .68 14 Competitief Prosociaal Machtig 2.19 .75 15 Machteloos 3.11 1.38 13 Prozelf Machtig 3.66 1.84 11 Machteloos 2.68 1.13 13 Totaal 2.44 1.30 104
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 36
Figuur 2 Interactie Situatie en Macht (Binnen Prosociaal) voor de Motivatie om Negatieve
Invloed uit te Oefenen door te Roddelen
Hypothese 6A stelde dat macht bij prozelf mensen de motivatie om te roddelen om
negatieve invloed uit te oefenen verhoogt. De interactie tussen macht en sociale
waardeoriëntatie bleek significant binnen de deelnemers met een competitieve tegenpartij,
F(1,101) = 6.21, p = .007. De interactie bleek niet significant binnen de deelnemers met een
coöperatieve tegenpartij F(1,101) = .01, p = .913 (tweezijdig). Simple simple effect analyses
binnen de condities met competitieve tegenpartijen toonden aan dat hoog machtige prozelf
deelnemers (M = 3.66, SD = 1.84) meer gemotiveerd waren om te roddelen om negatieve
invloed uit te oefenen dan hoog machtige prosociale deelnemers (M = 2.19, SD = .75),
F(1,99) = .7.08, p = .005. Daarbij waren hoog machtige prozelf deelnemers (M = 3.66, SD =
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 37
1.84) ook meer gemotiveerd om negatieve invloed uit te oefenen door te roddelen dan laag
machtige prozelf deelnemers (M = 2.68, SD = 1.13), F(1,99) = .2.85, p = .047, zie figuur 3.
Figuur 3 Interactie Situatie en Macht (Binnen Competitief) voor de Motivatie om Negatieve
Invloed uit te Oefenen door te Roddelen
Hypothese 5B stelde dat macht bij mensen met een prosociale oriëntatie de motivatie
om negatieve invloed uit te oefenen verlaagt. Hoog machtige prosociale deelnemers (M =
2.19, SD = .75) bleken inderdaad minder gemotiveerd om negatieve invloed uit te oefenen
door te roddelen dan laag machtige prosociale deelnemers (M = 3.11, SD = 1.38), F(1,99) =
.3.59, p = .031, zie wederom figuur 3.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 38
Resultaten Roddelgedrag
Hieronder worden de resultaten met betrekking tot roddelgedrag uiteengezet.
Zie tabel 4 voor intercorrelaties tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Wat
vooral opvalt is de zeer sterke relatie tussen situatie en de toon waarop geroddeld wordt, maar
ook tussen veel van de overige variabelen is sprake van een duidelijke samenhang.
Tabel 4. Intercorrelaties Motivatie om te Roddelen, Valentie (Negatief/Positief), Roddelen (Niet/Wel), Situatie (Coöperatieve/Competitieve tegenpartij) en Macht (Laag Machtig/Hoog Machtig) 1 2 3 4 5 1.Motivatie om te Roddelen 2.Valentie .604** 3.Roddelen .171 nvt 4.Situatie .525** .702** .226* 5.Macht .206* .196 .244* .038
2-Zijdig getoetst * p < .05 ** p < .01 Toetsing
Omdat de afhankelijke variabelen (valentie en roddelgedrag) beide dichotoom zijn is
er voor de analyse gebruik gemaakt van logistische regressie analyses. Ook hier is 1-zijdig
getoetst, tenzij anders aangegeven. Hier is opnieuw voor gekozen omdat er ook bij alle
hypothesen met betrekking tot roddelgedrag is aangegeven in welke richting de verwachting
afwijkt van de nulhypothese. De p-waarden van de logistische regressie analyses zijn bij de 1-
zijdige toetsen door twee gedeeld.
Hypothese 7A stelde dat de kans dat iemand roddelt positief samenhangt met de mate
waarin iemand gemotiveerd is om groepsbeschermend te roddelen. Dit werd bevestigd. De
motivatie om groepsbeschermend te roddelen vergroot de kans op roddelgedrag, zie tabel 5.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 39
Tabel 5 Logistische Regressie Analyse voor de Kans op Roddelgedrag door de Motivatie om Groepsbeschermend te roddelen
Hypothese 7B stelde dat de kans dat iemand roddelt positief samenhangt met de mate
waarin iemand gemotiveerd is om te roddelen om negatieve invloed uit te oefenen. Dit werd
niet bevestigd, zie tabel 6.
Tabel 6 Logistische Regressie Analyse voor de Kans op Roddelgedrag door de Motivatie om Negatieve Invloed uit te Oefenen door te Roddelen
Hypothese 8A stelde dat de kans dat iemand negatief roddelt positief samenhangt met
de mate waarin iemand gemotiveerd is om te roddelen, dit werd bevestigd. De motivatie om te
roddelen vergroot de kans op roddelen met een negatieve toon, zie tabel 7.
Tabel 7 Logistische Regressie Analyse voor de Kans op Negatief Roddelen door de Motivatie om Groepsbeschermend te roddelen
Voorspeller
Β
SEβ
Walds’s χ²
Df
P
exp(β) kans ratio
Constante .-.11 .60 .04 1 .85 .89 Mot. Gr.Besch. .22 .13 2.76 1 .04 1.25 R²(Cox & Snell) .03 R²(Nagelkerke) .04 -2 LL 123.16 χ² χ² = 2.85 (p = .04) df = 1
Voorspeller
Β
SEβ
Walds’s χ²
Df
P
exp(β) kans ratio
Constante .34 .47 .54 1 .46 1.41 Mot. Neg. Invl. .21 .18 1.40 1 .11 1.23 R²(Cox & Snell) .01 R²(Nagelkerke) .02 -2 LL 124.53 χ² χ² = 1.47 (p = .11) df = 1
Voorspeller
Β
SEβ
Walds’s χ²
Df
P
exp(β) kans ratio
Constante -1.06 .64 2.77 1 .10 .35 Mot. Gr.Besch. .83 .28 8.61 1 .002 2.29 R²(Cox & Snell) .15 R²(Nagelkerke) .22 -2 LL 76.68 χ² χ² = 11.95 (p = < .001) df = 1
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 40
Hypothese 8B stelde dat de kans dat iemand negatief roddelt positief samenhangt met
de mate waarin iemand gemotiveerd is om te roddelen om negatieve invloed uit te oefenen.
Dit werd bevestigd, de motivatie om te roddelen vergroot de kans op roddelen met een
negatieve toon, zie tabel 8.
Tabel 8 Logistische Regressie Analyse voor de Kans op Negatief Roddelen door de Motivatie om Negatieve Invloed uit te Oefenen door te Roddelen
Hypothese 9 stelde dat een situatie met een competitieve tegenpartij de kans dat
iemand roddelt vergroot ten opzichte van een situatie met een coöperatieve tegenpartij.
Hypothese 10 stelde dat de kans dat iemand roddelt vergroot wordt door macht. Zowel
Hypothese 9 als Hypothese 10 werden bevestigd. De kans dat iemand roddelt is groter in een
situatie met een competitieve tegenpartij dan in een situatie met een coöperatieve tegenpartij
en macht vergroot de kans dat iemand roddelt, zie tabel 9.
Tabel 9 Logistische Regressie Analyse voor de Kans op Roddelen door Macht en Situatie
Hypothese 11 stelde dat een situatie met een competitieve tegenpartij de kans dat de
toon van iemand die roddelt negatief is vergroot ten opzichte van een situatie met een
coöperatieve tegenpartij. Hypothese 12 stelde dat de kans dat de toon van iemand roddelt
Voorspeller
Β
SEβ
Walds’s χ²
Df
P
exp(β) kans ratio
Constante -3.65 1.06 11.90 1 .001 .35 Mot. Neg. Invl. 1.07 .26 17.27 1 <.001 2.90 R²(Cox & Snell) .34 R²(Nagelkerke) .48 -2 LL 58.70 χ² χ² = 29.93 (p = < .001) df = 1
Voorspeller
Β
SEβ
Walds’s χ²
Df
P
exp(β) kans ratio
Constante -.11 .35 .09 1 .76 .90 Macht 1.15 .47 5.85 1 .008 3.15 Situatie 1.05 .47 5.10 1 .01 2.87 R²(Cox & Snell) .11 R²(Nagelkerke) .15 -2 LL 114.37 χ² χ² = 11.64 (p = .002) df = 2
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 41
negatief is vergroot wordt door macht. Zowel Hypothese 11 als Hypothese 12 werden
ondersteund. De kans dat iemand met een negatieve toon roddelt is groter in een situatie met
een competitieve tegenpartij, dan in een situatie met een coöperatieve tegenpartij en macht
vergroot de kans dat iemand met een negatieve toon roddelt, zie tabel 10.
Tabel 10 Logistische Regressie Analyse voor de Kans op Negatief Roddelen door Macht en Situatie
Hypothese 13 stelde dat de kans dat iemand roddelgedrag vertoont afhankelijk is van
de interactie tussen macht en situatie. Dit werd marginaal bevestigd door de logistische
regressie analyse (p = .054), maar wel met een hoog significante Chi-kwadraattoets (χ² =
11.64, p = .002), zie tabel 11.
Tabel 11 Logistische Regressie Analyse voor de Kans op Roddelen door de Interactie tussen Macht en Situatie
Hypothese 14 stelde dat kans dat iemand negatief roddelt afhankelijk is van de
interactie tussen macht en situatie. Dit werd bevestigd met behulp van de Chi-Kwadraat toets
Voorspeller
Β
SEβ
Walds’s χ²
Df
p
exp(β) kans ratio
Constante -1.51 .64 5.48 1 .01 .22 Macht 1.33 .76 2.86 1 .046 3.77 Situatie 4.62 1.13 16.78 1 <.001 101.89 R²(Cox & Snell) .45 R²(Nagelkerke) .64 -2 LL 45.26 χ² χ² = 43.37 (p = <.001) df = 2
Voorspeller
Β
SEβ
Walds’s χ²
Df
P
exp(β) kans ratio
Constante .14 .38 .14 1 .71 1.15 Macht * Situatie 1.99 1.24 2.57 1 .054 7.33 R²(Cox & Snell) .13 R²(Nagelkerke) .19 -2 LL 111.165 χ² χ² = 14.84 (p = .002) df = 3
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 42
(χ² = 46.36, p = <.001), maar niet door de logistische regressie analyse, omdat deze door een
te perfecte voorspelling niet betrouwbaar is3, zie tabel 12.
Tabel 12 Logistische Regressie Analyse voor de Kans op Negatief Roddelen door de Interactie tussen Macht en Situatie
Discussie
Schending van de coöperatienorm verhoogde zowel de motivatie om
groepsbeschermend te roddelen als de motivatie om te negatieve invloed uit te oefenen door
te roddelen. Daarmee worden hypothese 1A en 1B ondersteund. Dit bevestigt ook het idee dat
groepsbeschermend roddelen en roddelen om negatieve invloed uit te oefenen
situatieafhankelijk zijn.
Met betrekking tot roddelgedrag werd geconstateerd dat een competitieve ten opzichte
van een coöperatieve tegenpartij de kans vergroot dat mensen roddelen en daarnaast ook de
kans vergroot dat mensen op een negatieve toon roddelen. Dit is conform hypothese 9 en 11.
Roddelgedrag blijkt dus ook situatieafhankelijk te zijn.
Sociale waardeoriëntatie bleek geen invloed te hebben op de motivatie om negatieve
invloed uit te oefenen door te roddelen. Hypothese 2 wordt dus niet ondersteund. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat de manipulatie van de situatie dermate sterk was dat het
een hoofdeffect van sociale waardeoriëntatie onmeetbaar heeft gemaakt.
3 Logistische regressie analyses zijn niet robuust op het moment dat de afhankelijke variabele vrijwel perfect voorspeld wordt door de onafhankelijke variabelen. Dit wordt ook wel complete separation genoemd (zie Field, 2004).
Voorspeller
Β
SEβ
Walds’s χ²
Df
p
exp(β) kans ratio
Constante -1.87 .76 6.07 1 .01 .15 Macht * Situatie -19.94 9748.23 .00 1 .99 .00 R²(Cox & Snell) .48 R²(Nagelkerke) .67 -2 LL 42.276 χ² χ² = 46.36 (p = <.001) df = 3
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 43
Macht verhoogde de motivatie om groepsbeschermend te roddelen en daarmee werd
hypothese 3A ondersteund. De motivatie om negatieve invloed uit te oefenen door te roddelen
werd slechts marginaal significant verhoogd door macht. Hypothese 3B wordt dus niet geheel
ondersteund. Daarnaast bleek dat macht de kans vergroot dat mensen roddelen en ook de kans
vergroot dat zij dit met een negatieve toon doen. Zodoende worden ook hypothese 10 en 12
ondersteund. Aangezien met betrekking tot de motivatie om groepsbeschermend te roddelen
en met betrekking tot roddelgedrag macht activerend lijkt te werken, wordt in ieder geval
grotendeels ondersteuning gevonden voor de toenadering/inhibitie theorie van macht.
Bij de deelnemers met een prosociale oriëntatie verlaagde macht de motivatie om
negatieve invloed uit te oefenen door te roddelen. Hiermee wordt hypothese 5 ondersteund.
Ook dit spreekt voor de toenadering/inhibitie theorie van macht. Bij deelnemers met een
prozelf oriëntatie verhoogde macht de motivatie om negatieve invloed uit te oefenen door te
roddelen. Hiermee wordt hypothese 6 ondersteund.
Deze resultaten suggereren dat macht de neiging van mensen vergroot om te handelen
in overeenstemming met de eigen sociale waardeoriëntatie oftewel door macht zijn mensen
meer geneigd uiting te geven aan waar ze zelf waarde aan hechten. Zoals Chen et al. (2001)
het beschrijven, lijkt ook hier sprake van een macht-doel associatie. Macht maakt dus niet per
se corrupt, want dit onderzoek laat zien dat macht ervoor zorgt dat sociale waardeoriëntatie
bepaalt of mensen zich corrupter of juist meer verantwoordelijk gedragen.
Bij laag machtige deelnemers verhoogde schending van de coöperatienorm zowel de
motivatie om groepsbeschermend te roddelen als de motivatie om negatieve invloed uit te
oefenen door te roddelen. Hiermee worden zowel hypothese 4A als 4B ondersteund. Deze
interactie tussen situatie en macht komt overeen met de resultaten voor gedrag. Ook
Hypothese 13 (marginaal) en 14 werden dus ondersteund.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 44
Tot slot is er aangetoond dat de motivatie om de groep te beschermen door te roddelen
de kans dat mensen daadwerkelijk roddelen vergroot en dat deze motivatie ook de kans op
roddelgedrag op een negatieve toon vergroot. Voor de motivatie roddelen om negatieve
invloed uit te oefenen is er geen effect gevonden op roddelgedrag, maar de motivatie bleek
wel de kans op negatief roddelen te vergroten. Hiermee worden hypothese 7A, 7B en 8B
ondersteund en is er een brug gebouwd tussen roddelmotivatie en roddelgedrag.
De resultaten van dit onderzoek vergroten het inzicht in hoe persoon en omgeving tot
gedrag leiden: macht blijkt hierbij van groot belang. Bij hoog machtige mensen speelt de
eigen persoonlijkheid (sociale waardeoriëntatie) een relatief grote rol, terwijl voor laag
machtige mensen de omgeving (het gedrag van de tegenpartij in een conflict) een relatief
grote rol speelt.
Hoewel hoog machtige mensen ten opzichte van laag machtige mensen relatief weinig
naar de situatie kijken en relatief sterk gemotiveerd worden door hun eigen drijfveren maakt
dat ze dus niet perse egoïstisch. Op basis van dit onderzoek lijkt het er meer op dat macht
egocentrisch maakt. Hoog machtige mensen doen weliswaar wat ze zelf willen, maar dat zegt
niets over wat ze dan precies willen, want dat wordt bepaald door de sociale waardeoriëntatie.
Samengevat is in welke mate mensen gemotiveerd zijn om te roddelen om negatieve
invloed uit te oefenen en om de groep te beschermen sterk afhankelijk van macht, situatie en
sociale waardeoriëntatie. Wat betreft roddelgedrag is gebleken dat het afhankelijk is van
zowel de roddelmotivatie als van de situatie, als van macht.
Beperkingen
De manipulatiecheck van macht was weliswaar significant, maar had een erg lage
betrouwbaarheid (α = .23). Voor vervolgonderzoek is het van belang de manipulatiecheck zo
kort mogelijk na het meten van de afhankelijke variabele te laten scoren. Bijvoorbeeld direct
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 45
nadat er ruimte is gegeven om te roddelen. Na verloop van tijd ebt het effect van de
manipulatie weg en zijn de effecten van de manipulatie niet meer goed meetbaar.
Er was in tegenstelling tot de verwachtingen sprake van een effect van de manipulatie
van macht op de manipulatiecheck van de situatie en van een effect van de manipulatie van de
situatie op de manipulatiecheck van macht. Een verklaring hiervoor is dat de constructen
macht en gedrag van de tegenpartij teveel aan elkaar gerelateerd zijn om ze volledig
afzonderlijk van elkaar te manipuleren. Zo is het bijvoorbeeld goed voor te stellen dat iemand
die een competitieve tegenpartij heeft, zich door het dominante gedrag van deze tegenstander
machtelozer voelt dan iemand met een coöperatieve tegenpartij. Het dominante gedrag
verkleint immers zijn of haar mogelijkheden. De resultaten zijn echter voor zowel
roddelmotivatie als roddelgedrag voor het overgrote deel in overeenstemming met de
hypothesen. Daarbij zijn de manipulaties uit dit experiment ook al vaker succesvol toegepast
in andere experimenten. Zodoende heb ik toch voldoende vertrouwen in de gebruikte
manipulaties.
Een belangrijke inhoudelijke opmerking over de manipulatie van macht in dit
onderzoek, is dat er op basis van de gebruikte priming-methode alleen conclusies getrokken
mogen worden over wat een mild gevoel van macht met mensen doet, op zeer korte termijn.
Mogelijk gaat de stelling dat macht corrupt maakt wel op voor mensen die gedurende een
lange periode hebben blootgestaan aan alle verleidingen die hoge macht met zich meebrengt.
Waartoe zijn mensen in staat op het moment dat ze zonder beperkingen alles kunnen doen en
laten wat ze willen..?
Verder is het belangrijk om voorzichtig te zijn met generalisaties naar de praktijk van
roddelgedrag. De gecontroleerde omstandigheden van een laboratoriumexperiment doen een
inbreuk op de externe validiteit van het onderzoek. In het echte leven is er met betrekking tot
roddelen sprake van een zeer gecompliceerde dynamiek, waardoor het experiment
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 46
noodzakelijkerwijs een sterk vereenvoudigde weergave is van de werkelijkheid. De
gecontroleerde omstandigheden van een experiment bieden daarentegen wel de mogelijkheid
processen te onderzoeken die met veldonderzoek nooit zonder grote hoeveelheden ruis
onderzocht zouden kunnen worden, en om causale verbanden te toetsen.
Suggesties voor Vervolgonderzoek
Hoewel dit onderzoek inzichtelijk heeft gemaakt waarom en hoe verschillende mensen
in verschillende situaties roddelen, weten we nog maar weinig over de effectiviteit van
roddelen. Er zijn slechts drie onderzoeken gedaan die hebben aangetoond dat normovertreders
meer coöperatief en minder egoïstisch gedrag vertonen wanneer er groepsbeschermend over
ze wordt geroddeld (Beersma & Van Kleef, 2011; Feinberg et al., 2012; Piazza & Bering,
2008). Naar mijn weten is zelfs helemaal geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van
roddelen om negatieve invloed uit te oefenen. Vervolgonderzoek zou zich hierop moeten
richten.
Ook in algemene zin is er nog genoeg ruimte om onderzoek te doen naar de negatieve
kanten van roddelen. De indruk ontstaat dat er de laatste jaren een omslag heeft
plaatsgevonden met betrekking tot de invalshoek van waaruit roddelen onderzocht wordt.
Waar roddelen voorheen gezien werd als een negatieve bezigheid, ligt de nadruk bij
roddelonderzoek nu erg op de positieve aspecten van roddelen (Goodman & Ben-Ze'ev,
1994). Hoewel er absoluut positieve kanten van roddelen zijn geïdentificeerd (Beersma & van
Kleef, 2011; Feinberg et al., 2012), zijn de negatieve kanten minstens even belangrijk.
Daarom is het van belang dat, zoals in dit onderzoek is gedaan, beide kanten van de medaille
onderzocht worden.
Ook naar de effecten van risico’s die roddelen met zich meebrengt kan onderzoek
gedaan worden. In dit onderzoek roddelden hoog machtige prozelf en prosociale deelnemers
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 47
beiden meer om de groep te beschermen dan laag machtige deelnemers. Dit is in
overeenstemming met de verwachtingen omdat prozelf deelnemers in de context van het
huidige onderzoek ook gebaat waren bij de belangen van groep en er relatief weinig kosten en
risico’s verbonden waren aan groepsbeschermend roddelen. Toekomstig onderzoek moet
uitwijzen wat er gebeurt op het moment dat er wel kosten en/of risico’s verbonden zijn aan
groepsbeschermend roddelen. Omdat roddelen ook als een vorm van second-order altruism
gezien kan worden, verwacht ik dat prozelf mensen, wanneer er kosten en/of risico’s aan
roddelgedrag verbonden zijn, minder geneigd zullen zijn om te roddelen om de groep te
beschermen (zie Eldakar, Farrell & Wilson, 2007).
Er kan ook gedacht worden aan andere manipulaties van macht. In dit onderzoek is
macht bewust geprimed. Andere manieren om macht te manipuleren zijn bijvoorbeeld
onbewuste priming en het manipuleren van de hiërarchische rol die een deelnemer heeft, maar
ook een algemeen gevoel van macht is een interessante onafhankelijke variabele (zie
Anderson & Galinsky, 2006). Ook het type macht kan gemanipuleerd worden. Wat voor
effect heeft bijvoorbeeld de macht om te straffen en te belonen op roddelmotieven? Daarnaast
is het interessant om experimenteel te onderzoeken hoe macht verkregen wordt met behulp
van roddelen (zie het model van Kurland & Pelled, 2000).
Met betrekking tot de invloed van individuele verschillen is behalve sociale waarde
oriéntatie ook narcisme een interessante variabele. Roddelen hoog narcistische mensen meer
om negatieve invloed uit te oefenen?
Een laatste suggestie is om andere manipulaties van de situatie te onderzoeken. Zo zou
er sprake kunnen zijn van in-group out-group effecten. Een vraag die daarbij bijvoorbeeld
gesteld kan worden is of mensen meer gemotiveerd zijn om negatieve invloed uit te oefenen
door over een out-group persoon te roddelen dan over in-group persoon. Of zijn mensen
minder geneigd groepsbeschermend te roddelen wanneer de belangen van een out-group
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 48
persoon bedreigd worden ten opzichte van een in-group persoon? Binnen onderzoek naar
roddelen zijn nog meer dan genoeg vragen om te beantwoorden.
Terug bij Deelnemer "X"
Wat kan er nu gezegd worden over deelnemer "X" en zijn aan het begin van deze
paper gepresenteerde uitspraak? Ten eerste laten de data zien dat deelnemer "X" in een
situatie zat met een competitieve tegenpartij. Hierdoor vergroot de kans dat hij (op negatieve
toon) roddelde zowel omdat hij gemotiveerd was om groepsbeschermend te roddelen, als
omdat hij gemotiveerd was om te roddelen om negatieve invloed uit te oefenen.
Ten tweede zat deelnemer "X" in de hoog machtige conditie. Dit zorgt wederom voor
een verhoogde kans op een relatief hoge motivatie om (op negatieve toon) te roddelen, in
ieder geval om de groep te beschermen. Om een uitspraak te doen over welk effect deelnemer
"X" zijn gevoel van macht heeft op zijn motivatie om negatieve invloed uit te oefenen door te
roddelen is er wederom naar de data gekeken. Omdat deelnemer "X" een prozelf oriëntatie
heeft was hij waarschijnlijk naast gemotiveerd om de groep te beschermen, ook relatief sterk
gemotiveerd om negatieve invloed uit te oefenen voor eigen gewin. Stel dat hij een prosociale
oriëntatie zou hebben, dan was hij waarschijnlijk juist relatief weinig gemotiveerd om
negatieve invloed uit te oefenen.
Door het huidige experiment hebben we een indicatie van waarom deelnemer "X"
roddelde. Hoewel er buiten het laboratorium erg veel factoren zijn die roddelmotivatie en
roddelgedrag beïnvloeden kan dit onderzoek ook handvatten bieden bij het beantwoorden van
de vraag - en het verklaren van - waarom mensen in de praktijk roddelen, met name in de
context van een conflictsituatie. Het is daarbij van belang een inschatting te maken van de
situatie. Gedraagt de tegenpartij waarover geroddeld wordt zich competitief of coöperatief?
Ook dient er gekeken te worden naar de machtsverhoudingen en moet er een inschatting
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 49
gemaakt worden van welke sociale waardeoriëntatie de roddelaar in kwestie heeft.
Vervolgens kan er op basis van dit onderzoek bepaald worden hoe deze factoren en de
combinatie waarin ze voorkomen de roddelmotieven en het roddelgedrag van iemand in een
conflictsituatie in de praktijk beïnvloeden.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 50
Literatuur
Anderson, C., & Berdahl, J. L. (2002). The experience of power: Examining the effects of
power on approach and inhibition tendencies. Journal of Personality and Social
Psychology, 83, 1362-1377.
Anderson, C., & Galinsky, A. D. (2006). Power, optimism, and risk-taking. European Journal
of Social Psychology, 36, 511-536.
Archer, J., & Coyne, S. M. (2005). An integrated review of indirect, relational, and social
aggression. Personality and Social Psychology Review, 9, 212-230.
Beersma, B., & Van Kleef, G. A. (in druk). Why people gossip: An empirical analysis of
social motives, antecedents, and consequences. Journal of Applied Social Psychology.
Beersma, B., & Van Kleef, G. A. (2011). How the grapevine keeps you in line: Gossip
increases contributions to the group. Social Psychological and Personality Science, 6,
642-649.
Baumeister, R. F., Zhang, L., & Vohs, K. D. (2004). Gossip as cultural learning. Review of
General Psychology, 8, 111-121.
Campbell, D. T. (1975). On the conflict between biological and social evolution and between
psychology and the moral tradition. American Psychologist, 30, l103-1126.
Chen, S., Lee Chai, A. Y., & Bargh, J. A. (2001). Relationship orientation as a moderator of
the effects of social power. Journal of Personality and Social Psychology, 80, 173-
187.
Cialdini, R. B., & Trost, M. R. (1998). Social influence: Social norms, conformity, and
compliance. In D. T. Gilbert, S. T. Fiske, & G. Lindzey (Eds.), Handbook of social
psychology (4th ed., Vol. 2, pp. 151-192). Boston: McGraw-Hill.
Clark, M. S., & Mills, J. (1979). Interpersonal attraction in exchange and communal
relationships. Journal of Personality and Social Psychology, 37, 12-24.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 51
Copp, D., 1995, Morality, Normativity, and Society, New York: Oxford University Press.
Das, T. K. & Teng, B. S. (1998). Between trust and control: Developing confidence in partner
cooperation in alliances. Academy of Management Review, 123, 491-513.
De Dreu, C. K. W., & Van Kleef, G. A. (2004). The influence of power on the information
search, impression formation, and demands in negotiation. Journal of Experimental
Social Psychology, 40, 303-319.
Dovidio, J. F., Brown, C. E., Heltman, K., Ellyson, S. L., & Keating, C. F. (1988). Power
displays between women and men in discussions of gender-linked tasks: A
multichannel study. Journal of Personality and Social Psychology, 55, 580-587.
Dunbar, R. I. M. (2004). Gossip in an evolutionary perspective. Review of General
Psychology, 8, 100-110.
Dunbar, R. I. M., Duncan, N. D. C., & Marriott, A. (1997). Human conversational
behaviour. Human Nature, 8, 231-246.
Eldakar O.T., Farrell D.L., & Wilson D.S. (2007). Selfish punishment: Altruism can be
maintained by competition among cheaters. Journal of Theoretical Biology, 249, 198-
205.
Emler, N. (1994). Gossip, reputation and social adaptation. In R.F. Goodman & A. Ben-Ze'ev
(Eds.), Good Gossip (pp. 119-140). Lawrence, KS: University Press of Kansas.
Farley, S. D. (2011). Is gossip power? The inverse relationships between gossip, power, and
likability. European Journal of Social Psychology 41, 574-579
Feinberg, M., Willer, R., Stellar, J., & Keltner, D. (2012). The virtues of gossip: Reputational
information sharing as prosocial behavior. Journal of Personality and Social
Psychology, 102, 1015-1030.
Field, A.P. (2004). Discovering Statistics Using SPSS (2nd Edition). London: Sage.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 52
Fine, G. A. (1977). Social components of children's gossip. Journal of Communication,
27, 181-185.
Foster, E. K. (2004). Research on gossip: Taxonomy, methods, and future directions. Review
of General Psychology, 8, 78-99.
French, J., & Raven, B. (1959). The bases of social power. In D. Cartwright (Ed.), Studies in
social power (pp. 150-167). Ann Arbor, MI: Institute for Social Research.
Galinsky, A.D., Gruenfeld, D.H, & Magee, J.C. (2003). From power to action. Journal of
Personality and Social Psychology, 85, 453-466.
Galinsky, A. D., Gruenfeld, D. H., Magee, J. C., Whitson, J. A., & Liljenquist, K. A. (2008).
Power reduces the press of the situation: Implications for creativity, conformity, and
dissonance. Journal of Personality and Social Psychology, 95, 1450-1466.
Goodman, R. F., & Ben-Ze'ev, A. (1994). Good gossip. Lawrence, KS: University Press of
Kansas.
Gruenfeld, D., Keltner, D. J., & Anderson, C. (2003). The effects of power on those who
possess it: How social structure can affect social cognition. In G. V. Bodenhausen &
A. J. Lambert (Eds.), Foundations of social cognition (pp. 237-261). Mahwah, NJ:
Erlbaum.
Guinote, A., Judd, C. M., & Brauer, M. (2002). Effects of power on perceived and objective
group variability: Evidence that more powerful groups are more variable. Journal of
Personality and Social Psychology, 82, 708-721.
Hecht, D. B., & LaFrance, M. (1998). License or obligation to smile: The effect of power and
sex on amount and type of smiling. Personality and Social Psychology Bulletin, 24,
1332-1342.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 53
Jaeger, M.E., Skleder, A.A., Rind, B. &., Rosnow, R.L. (1994), "Gossip, gossipers,
gossipees", in Goodman, R.F. &., Ben-Ze’ev, A. (Eds), Good Gossip, University
Press of Kansas, Lawrence, KS, pp. 154-68.
Johnson, D. W., Johnson, R. T. Smith, K. (2007). The state of cooperative learning in
postsecondary and professional Settings. Educational Psychology Review, 19, 15-29.
Keller, F. S., & Schoenfeld, W. N. (1950). Principles of psychology. New York:
Appleton-Century-Crofts.
Keltner, D., Gruenfeld, D. H., & Anderson, C. (2003). Power, approach, and inhibition.
Psychological Review, 110, 265-284.
Kerr, N., & Bruun, S. (1983). The dispensability of member effort and group motivation
losses: Freerider effects. Journal of Personality and Social Psychology, 44, 78-94.
Kipnis, D. (1972). Does power corrupt? Journal of Personality and Social Psychology,
24, 33-41.
Kurland N.B., & Pelled L.H. 2000. Passing the word: Toward a model of gossip and power in
the workplace. Academy of Management Review, 25, 428-439.
Kniffin, K. M., & Wilson, D. S. (2005). Utilities of gossip across organizational levels.
Human Nature, 16, 278-292.
Landis, J. R., Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical
data. Biometrics, 33, 159-174.
Lewin, K. (1951). Field theory in social science: Selected theoretical papers Chicago: Harper
& Brothers.
Messick, D. M., & McClintock, C. G. (1968). Motivational basis of choice in experimental
games. Journal of Experimental Social Psychology, 4, 1-25.
Nijstad, B. A. 2009. Group Performance. East Sussex, NY, USA: Psychology Press.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 54
Ogasawara, Y. (1998). Office Ladies and Salaried Men: Power, Gender, and Work in
Japanese Companies. Berkeley: University California Press.
Overbeck, J. R., & Park, B. (2006). Powerful perceivers, powerless objects: Flexibility of
powerholders’ social attention. Organizational Behavior and Human Decision
Processes, 99, 227-243.
Piazza, J., & Bering, J. M. (2008). Concerns about reputation via gossip promote generous
allocations in an economic game. Evolution and Human Behavior, 29, 172-178.
Pruitt, D. G., & Carnevale, P. J. (1993). Negotiation in social conflict. Buckingham, England:
Open University Press.
Rosnow, R. L. (1977). Gossip and marketplace psychology. Journal of Communication, 27,
158-163.
Russell, B. (1954). Human society in ethics and politics. George Allen & Unwin.
Steinel, W., van Kleef, G. A., van Knippenberg, D., Hogg, M. A., Homan, A., & Moffitt, G.
(2010). How intragroup dynamics affect behavior in intergroup conflict: The role of
group norms, prototypicality, and need to belong. Group Processes and Intergroup
Relations, 13, 779-794.
Trope, Y., & Liberman, N. (2003). Temporal construal. Psychological Review, 110, 403-421.
Ten Velden, F. S., Beersma, B., & De Dreu, C. K. W, (2009). Goal expectations meet
regulatory focus: How appetitive and aversive competition influence negotiation.
Social Cognition, 27, 437-454.
Van Kleef, G.A., Oveis, C., Van der Löwe, I., LuoKogan, A., Goetz, J., & Keltner, D. (2008).
Power, distress, and compassion: Turning a blind eye to the suffering of others.
Psychological Science, 19, 1315-1322.
Het Goede, het Slechte en het Geroddel 55
Van Lange, P. A. M. (1999). The pursuit of joint outcomes and equality in outcomes: an
integrative model of social value orientation. Journal of Personality and Social
Psychology, 77, 337-349.
Van Prooijen, J. W., De Cremer, D., Van Beest, I., Ståhl, T., Van Dijke, M., & Van Lange, P.
A. M. (2008). The egocentric nature of procedural justice: Social value orientation as
moderator of reactions to decision-making procedures. Journal of Experimental Social
Psychology, 44, 1303-1315.
Wert, S. R., & Salovey, P. (2004). A social comparison account of gossip. Review of
General Psychology, 8, 122-137.
Wilson, D. S., Wilczynski, C., Wells, A., & Weiser, L. (2000). Gossip and other aspects of
language as group-level adaptations. In C. Heyes & L. Huber, The evolution of
cognition (pp. 347-365). Cambridge, MA: MIT Press.